Terwijl vier medebewoners van het studentenhuis aan de Hogeschoollaan zoeken naar informatie over Martin Wever en Jacques Preek, besluit de hoofdpersoon Blouwke te achtervolgen. Hij fietst haar achterna, maar krijgt een lekke band. Hij ziet haar nog net de Oude Warande inrijden. Hij rent het bos in, en ziet haar in het midden van het bos staan, bij een van de acht pilaren.
Wat zou Blouwke daar toch doen bij die graftombes? Op wie zou ze toch aan het wachten zijn? Langzaam sloop ik dichter bij, ontzettend balend dat het nog geen lente was. Want met die kale takken was het zeer moeilijk om onzichtbaar dichterbij te komen. Ik vervloekte ieder takje dat te hard leek te kraken. Maar gelukkig bleek het steeds minder hard te kraken dan ik dacht. Ik bukte, ik kroop, ik sloop dichterbij. Uiteindelijk scheidden maar twintig meters en een graftombe Blouwke en mij. Languit in de modder wachtte ik zeker zo’n tien minuten met haar mee. Ineens zag ik Blouwke opkijken naar de graftombe tegenover haar. Daar kwam iemand aanlopen. Blouwke zwaaide, hij zwaaide terug. Ik kon hem eerst nog niet goed onderscheiden. Ik zag een muts op zijn hoofd. En hij had een flinke snor. Hij naderde Blouwke in een straf tempo, en ik kon hem steeds beter zien. Het gezicht zei me niets. Preek was het in ieder geval niet, zijn gezicht herkende ik wel van de foto van zijn site. Maar was het dan __. Ineens hoorde ik een oorverdovend gepiep. Shit, mijn mobiel. Gauw zette ik hem uit, maar het was te laat. Blouwke kwam al op me af, vloekend en schreeuwend. Ik stormde naar mijn fiets toe, maar realiseerde me net op tijd dat de band lek was. Ik zigzagde daarom maar wat door de Oude Warande, links af, rechts af, zonder om me kijken. Na tien minuten viel ik uitgeput op de grond. Ik draaide me om en zag geen Blouwke meer in mijn buurt. Die had ik gelukkig afgeschut. Ik zette mijn mobiel weer aan, en op mijn voicemail hoorde ik een van de helpende medebewoners. Hij had slecht nieuws. Wever zat écht in Orlando.