Sla over naar de inhoud

De fluiter, de lafaard en ik, de geest

(Wat me opvalt aan verhalen die ik tien tot vijftien jaar geleden heb geschreven, is dat ze vaak veel te lang zijn. En soms ook niet te volgen. Zoals het verhaal ‘De fluiter, de lafaard en ik, de geest‘, dat ik geschreven heb in 1994. Het begin vind ik nog wel mooi. Dus daarom laat ik het daar nu maar bij.)

De klapdeurtjes schakelden mijn eerste achtervolger uit. Ik keek naar links van de saloon. Niemand te zien. Ineens hoorde ik achter mij een stem: ‘Je bent er geweest, Midge’.
– ‘Jij schiet toch niemand in de rug’.
– ‘Nee, dat klopt. Dus draai je maar om.’
– ‘No thanks’, en ik liep gewoon door. Nee, die Stephen schoot mensen niet van achteren neer. Volgens sommigen was dat zijn sterkte. Nu was het een zwakte.
Ik sloeg een paar straatjes in, en verdomd, daar stond recht voor me Stephen. Met zijn pistool klaar. Er was blijkbaar een kortere route.
– ‘Ik schiet wel van voren.’ – ‘Ja, me een beetje opwachten, zo kan ik ook winnen. Maar een duel aangaan, dat durf je niet.’
Hij durfde wel. God hebbe zijn ziel.
Maar ik was gewaarschuwd. Velen kennen dit stadje beter dan ik. Voorzichtig sloop ik allerlei steegjes in, steeds goed naar links en naar rechts kijkend. Overal kon er wel iemand staan die zich een kruising tussen Jesse James en Billy the Kid waande.
Er was niemand te zien.
Ineens hoorde ik iemand fluiten. Ik draaide me gauw om en schoot.
Mis.
Nu was het zijn beurt om te schieten.
– ‘Ja’, zei hij, ‘ik dacht, ik fluit maar even, want ik schiet niet graag mensen in de rug’.
Voordat ik vriendelijk kon glimlachen, hoorde ik achter me roepen ‘Maar ik wel’.
Pang.

Ik dacht dat een schot pijn deed.
Dat viel mee. Rustig viel ik op de grond. Geen pijn, wel verdoofd. Verdoofd door woede. Hoe kon iemand toch zo laf zijn om in de rug te schieten. Ik was nog woedender toen ik de fluiter en de lafaard bezig zag met elkaar schouderklopjes geven. Het was ingestudeerd! Dit kon echt niet. En ik zwoer wraak!

Ik weet het, ik weet het, een geest kan niet doden. Helaas. Anders had ik ze meteen neergeknald. Desnoods in de rug. Maar nu kon ik alleen op een subtiele manier hun leven lastig maken. Moest ik nog subtiel doen ook, ik als cowboy.
Ik als ex-cowboy.
Ach, het was het proberen waard. Ik moest toch iets als geest.
Het eerste wat ik deed, was de fluiter en de lafaard volgen. Hun leven nagaan. Zo kon ik hen later misschien terugpakken.
Wat een saai leven hadden ze! Het leek wel alsof ik hun eerste slachtoffer was. En dat was geen eer. Ze liepen wat rond in de straatjes, zopen wat bier en gingen elke dag ladderzat naar hun hotel. Terwijl ik maar toe keek. Nee, drinken ging niet.
Hoe kon ik dit leven nou verwoesten zonder hulpmiddelen? Cyaankali in het bier gooien kon ik niet. Balken op de weg leggen, lag ook niet in mijn mogelijkheden. Wat kon ik echter wel, als geest? Ik had geen idee. En aan andere geesten kon ik niets vragen. Die waren in geen velden of wegen te bekennen.
Ik kon toch niet de rest van mijn leven, nou ja leven … de rest van mijn dood doelloos rondslenteren. Ik zou toch wel iets kunnen. Eerst moest ik daar maar achter zien te komen, voordat ik de fluiter en de lafaard zou uitschakelen. (…)

Published inarchief