Sla over naar de inhoud

Deurwachtertjes

1.
De volgende keer dat ik Café West verlaat, vraag ik aan de serveerster of ze twee tosti’s in een zakje wil doen. De wandeling terug naar huis kan in de lente immers lang duren. Langer, veel langer, dan de tien minuten die er officieel voor staan. Dat komt niet doordat ik als het warmer wordt last heb van opzwellende voeten. En bij goed weer heb ik ook niet de neiging een extra groot ommetje te lopen. Dat ik er zo lang over doe, ligt niet aan mij, maar aan de katten onderweg.

2.
Dat Lombok een katvriendelijke wijk is, was me al opgevallen voordat we er woonden. Toen mijn lief en ik voor de eerste keer naar het huis gingen kijken , waren er veel katten in de straat. Heel veel. We reden nog maar net van ons toekomstig huis vandaan, of we moesten al weer stilstaan. Er lagen twee katten midden op de weg, en die hadden geen zin om opzij te gaan. Blijkbaar waren ze gewend dat ze mochten blijven liggen, dus als goede buurtgenoten-in-spe lieten we de katten daar maar lekker in het zonnetje. En zo hadden we meteen de tijd om de straat uitgebreid te bewonderen. In dat half uur dat we daar stonden, viel het ons op dat er nog veel meer katten waren. Dat leek ons meteen erg gezellig voor één van onze twee poezen. Hier zou zij zich ook vast thuis voelen.

3.
Toen we hier eenmaal woonden, viel op dat die op-de-weg-katten geen uitzondering vormden. Alle katten in de wijk lijken een sterke wil te hebben. De een wil de weg voor zichzelf, de ander wil per se geaaid worden. Of het nu uitkomt of niet. Als ik op een zonnige dag vanaf Café West door de Billitonkade loop, kom ik veel katten tegen. Meestal zitten ze maar te zitten voor de deur, totdat deze eindelijk eens een keer open gaat. Zolang dat niet gebeurt, willen ze aandacht van de willekeurige voorbijganger. Dus lopen ze voor je voeten, zodat je wel moet aaien. Net zolang totdat ze genoeg hebben, of de deur open gaat. Een maand geleden bleef ik door al die deurwachtertjes maar aaien op mijn weg naar huis. Toen ik eenmaal thuis was, had ik weer honger, en wilde ik meteen naar de Kanaalstraat lopen. Maar dat was buiten Motor gerekend.

4.
Nee, ik heb geen stoomfiets in de schuur. Motor is de naam van onze buitenkat. We hebben nog een binnenkat, die bang is en blind, en dus in de open lucht niets te zoeken heeft. Maar Motor is in Eindhoven gewend om naar buiten te gaan. Het was nog een heel gedoe om haar de eerste zes weken binnen te houden. Maar toen ze eenmaal aan het huis gewend was en naar buiten mocht, wilde ze al snel niet meer. Hier leefden te veel andere, lastige katten, die zo’n groentje als haar niet pruimden. Als die katten al niet voor hun huis stonden, maakten ze ruzie of joegen ze Motor van ons terras. Een van de op-de-weg-katten vocht niet, maar achtervolgde haar constant, wat ook heel irritant was. Maar langzaam maar zeker werd Motor geaccepteerd, en wilde ze meer naar buiten. Nu is ze daar best graag, zo lijkt het. Maar de gewoonte van de andere katten hier, kent ze nog niet.

5.
De laatste weken heb ik meer rondjes om ons huis gelopen dan me lief was. Alleen op deze manier kon ik er voor zorgen dat Motor niet helemaal mee liep naar de Kanaalstraat of het station. Ineens leek het haar namelijk een goed idee om mij te volgen als ik buiten liep. Dus achtervolgt ze me nu overal. Op zich wel gezellig, maar ook angstig. Want zo’n Kanaalstraat of de weg naar het station lijken me toch wel te druk voor zo’n kat. Geen idee waar ze dan in haar angst naar toe holt. Daarom hoop ik tijdens mijn wandelingen hier altijd dat ik een andere poes of een voetballend kind tegenkom, want daar durft Motor niet voorbij. Maar zijn die niet op straat, dan loop ik maar terug naar huis, om haar binnen te laten, en gauw de deur weer dicht te doen. Onder luid protest natuurlijk. Maar dan moet ze maar net zo worden als veel van de katten hier.
Een deurwachtertje.

Published in2009